Goede Dood

Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door 't verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort,

Voor wie kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel,
Voor wie maar verkleumde grijzen
Huivren in hun kille cel.

Mij is elke dag verloren,
Die uw lokstem niet verneemt,
Want dit land van most en koren
Is mij nimmer schoon en vreemd.

Want nooit beurde ik hier te drinken
't Water dat de ziel verjongt,
Of van dichtbij hief te klinken
't Verre wijsje dat gij zongt.

Alle schoon dat de aard kan geven
Blijkt een pad dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot de dood ontroert.

1899